|
|
Na de Paasvakantie zijn er opnieuw milieuboottochten o.a. op de Bovenschelde.
Van 20 april tot 29 mei vaart de milieuboot eerst tussen Merelbeke en Oudenaarde,
daarna tussen Oudenaarde en Bossuit. Een goed moment om de Bovenschelde eventjes
onder de loep te nemen …
De Schelde ontspringt in Frankrijk, stroomt daarna door Wallonië,
Vlaanderen en Nederland, 350km lang van bron tot monding. De Schelde en haar bijrivieren
zijn typische vlakterivieren met een regenwaterregime, hoofdzakelijk gevoed door regenwater
en insijpeling.
De Bovenschelde is het gedeelte van de Schelde tussen Cambrai in Frankrijk en Gent. Door de tijstuw in
Merelbeke is ze niet meer onderhevig aan de getijden vanuit de zee.
Ze was en is nog altijd een sterk kronkelende rivier. Door de eeuwen heen werden stuwen
en sluizen gebouwd om de bevaarbaarheid van de Bovenschelde te verbeteren. Niettegenstaande
al die aanpassingen heeft de Scheldevallei toch nog veel van haar oorspronkelijk karakter
behouden. Op de oevers van de Bovenschelde ontdek je industriegebieden, maar bijzonder
zijn de typische meersgebieden en vooral de talrijke afgesneden Scheldearmen.
De Scheldevallei
Het landschap van de Scheldevallei tussen Doornik en Gent zoals het
er nu uitziet, is het resultaat van de werking van ijs, water en wind gedurende tienduizenden jaren.
In het begin was de Schelde een vlechtende rivier met een brede (1 à 2 km), diepe vallei,
duidelijk begrensd door heuvels uit tertiaire zanden en kleien.
Ongeveer 6000 jaar geleden werd de Schelde een rivier met een min of meer vast verloop:
een meanderende vlakterivier met geringe diepgang. In de nieuwe valleibodem, enkele honderden
meter breed en een tiental meter diep, ontwikkelden zich bossen en moerasvegetatie.
Zelfs in de 18de eeuw was de Scheldevallei nog een
echte alluviale vlakte en vormde ze
een aaneengesloten geheel van lage beemden. Iedere winter liep de vallei onder water en
telkens liet de rivier een laagje vruchtbaar slib achter. De meersen werden toen gebruikt
als hooilanden en de hoger gelegen delen (de donken) lieten akkerbouw en bewoning toe.
Door zijn tussenkomsten gaf de mens mee gestalte aan de Scheldevallei. De jaarlijkse
overstromingen probeerde men steeds meer onder controle te houden met dijken,
afwateringsgrachten en sluizen. Op vele plaatsen werd meer dan de helft van de
alluviale gronden uitgebrikt, d.w.z. afgegraven voor de ambachtelijk productie van
bakstenen. Bij het dieper uitgraven van de klei ontstonden kleiputten, nu belangrijke
pleister- en broedplaatsen voor watervogels.
In het begin van de 19de eeuw bestond het meersgebied uit moerassen, natte hooilanden,
vochtige weiden en zompige kleiafgravingen.
In de 20ste eeuw werden op de uitgebrikte percelen veel populieren aangeplant voor
houtwinning. Samen met de knotbomen die de percelen afboorden, zorgden zij voor de
overgang van het open landschap van bij het begin van de 20ste eeuw naar een
landschap met een meer gesloten karakter.
Scheepvaart op de Bovenschelde door de eeuwen heen
Tot en met de 9de eeuw was de Schelde door haar
verval en onregelmatig verloop moeilijk te bevaren. Er waren geen stuwen en
de sterke stroming, de talrijke bochten en de plaatselijke vernauwingen vormden
een echte hindernis voor de toenmalige vlot- en scheepvaart.
In de 11de eeuw werd nabij Oudenaarde een eerste stuw gebouwd, die
scheepvaart met grotere diepgang toeliet. Op vastgestelde dagen werd het
opgehouden stuwwater afgevoerd en konden schepen van deze ‘watersprongen’
gebruik maken om tot Gent te varen. Die dagen waren bekend als de ‘drijfdagen’.
Maar een vlotte scheepvaart was dat niet en meestal waren vier à vijf dagen nodig
om van Doornik naar Gent te varen.
In 1458 werd de scherpe bocht stroomafwaarts van Oudenaarde afgesneden om het
traject in te korten. Het is een van de eerste grootschalige ingrepen om de bevaarbaarheid te vergroten.
Vanaf de 15de eeuw zijn ook kleine
trajecten van de Bovenschelde rechtgetrokken. Nadien wordt de rivier op steeds
grotere schaal rechtgetrokken, verdiept en verbreed, maar aanpassingswerken
werden enkel uitgevoerd vanuit lokaal oogpunt.
Pas in de 18de eeuw, onder het Oostenrijkse bewind,
groeide het inzicht dat een
globaal en interregionaal beleid van groot belang was voor de waterwegen in het
Scheldebekken.
In eerste instantie wou men vooral de overstromingen vermijden die de landbouw
veel schade berokkenden. Maar al even belangrijk was de economische motivatie.
Een beginnende industrialisatie in de steenkool- en metaalnijverheid vereiste
immers betrouwbaar transport over waterwegen.
De kanalisatie gebeurde vooral in de periode van 1850 tot 1880. De rivier wordt
vanaf dan ook regelmatig uitgebaggerd om voldoende diepgang te garanderen bij
hoog water voor schepen met een tonnenmaat tot 335 ton.
Uniforme stuwen, toegankelijk voor zo groot mogelijke schepen, moesten het verval
van meer dan 10 meter tussen de Franse grens en Gent overbruggen. Zeer lang was
evenwel geen sprake van echte sluizen die een voortdurende beheersing van het verval
toelieten. De eerste moderne schutsluizen met een afgesloten kamer (schutkolk)
werden op de Bovenschelde pas in de tweede helft van de 19de eeuw in gebruik
genomen.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werden bijna alle kunstwerken op de Bovenschelde
vernield. De gelegenheid deed zich dus voor om de Bovenschelde bevaarbaar te maken
voor schepen tot 600 ton. Hiervoor kwamen stuwsluizen in Kain, Spiere, Kerkhove,
Oudenaarde en Asper. Ze kregen identieke afmetingen (125m op 14,5m) waardoor 6
spitsen, het kleinste type binnenschip, gelijktijdig geschut konden worden.
In 1957 werd de Bovenschelde tussen Gent en de Franse grens (90km) bevaarbaar
gemaakt voor het Europaschip (1350 ton).
In het kader van de veiligheid en de toenemende scheepvaart werden of worden
ook nu een aantal stuwen op de Bovenschelde aangepakt.
- De stuw in Oudenaarde werd ontdubbeld.
- De vernieuwing en ontdubbeling van de stuw te Asper is zo goed als gerealiseerd.
Verwacht wordt dat medio 2009 de nieuwe stuwen te Asper in dienst kunnen gesteld worden.
- Vanaf 2010 wordt ook de stuw in Kerkhove ontdubbeld, de laatste te vernieuwen stuw op het Vlaamse gedeelte van de Bovenschelde.
Tussen 2012 en 2023 worden ook de sluizen aangepakt.
Waterkwaliteit
Zowel de biologische index als de zuurstofhuishouding geven aan dat
de kwaliteit van het water in de Bovenschelde matig scoort (gegevens 2007). De vallei
van de Bovenschelde is dicht bevolkt en huisvest veel industrie. Tot voor 1993 werd
het huishoudelijk en industrieel afvalwater via de verschillende zijwaterlopen
ongezuiverd afgevoerd naar de Bovenschelde. Vóór 1993 waren er immers geen rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s)
in het Bovenscheldebekken. Sinds dan zijn er een heel aantal bijgekomen. De lozingen
bevatten vooral veel organisch materiaal, wat een goede zuurstofkwaliteit hypothekeert.
Ook werden hoge gehaltes aan ammonium en fosfor gemeten, evenals ernstige vervuilingen
door verschillende micropolluenten (bv. zware metalen, …). De zwaar verontreinigde
Zwarte en Grote Spierebeken, samen met de Rone en de daarin uitmondende Molenbeek,
hebben nog steeds een negatieve invloed op de waterkwaliteit van de Bovenschelde,
ook al is de situatie de laatste 5 jaar iets verbeterd. Meer stroomafwaarts is de
invloed van de zijwaterlopen minder sterk. In vergelijking met 1990 is de biologische
kwaliteit verbeterd op 57% van de meetplaatsen. De meeste oude Scheldemeanders worden
gekenmerkt door een overwegend goede tot zeer goede waterkwaliteit. Enkel in deze waar
nog huishoudelijk afvalwater in terecht komt, is de kwaliteit minder goed.
|
Meanders
Bij een meanderende rivier is er afwisseling tussen sedimentatie en
erosie. Aan de bolle oever (binnenbocht), waar het water traag stroomt, is er afzetting
van bodem. Hierop kunnen zich specifieke planten vestigen die bijdragen tot de
zuurstofproductie en zuivering van water. Aan de holle oever (buitenbocht) van
de meander stroomt het water snel: de bodem wordt weggespoeld. Deze afwisseling
tussen diepere en ondiepe zones geeft de stroomminnende fauna veel plaatsen om te
overleven. Tussen de vegetatie in ondiepe, rustige delen van de rivier is er een
ideale omgeving voor waterorganismen die niet tegen de sterke stroom kunnen inzwemmen.
De erosie kan oevers ondergraven, waardoor koele, donkere schuilplekken ontstaan.
Dit geheel van kenmerken zorgt voor een structuurrijke rivier. Een sterk meanderende
waterloop is dan ook een kwaliteitsmerk! Daar het water in een meanderende rivier
een langere weg moet afleggen kan er ook veel meer water vastgehouden worden. De kans
op overstromingen in stroomafwaarts gelegen gebieden is dan kleiner. Rechttrekking en
uitdieping zijn nefast voor het structuurrijke aspect van een waterloop. Toch werden
vele waterlopen in Vlaanderen, o.a. de Bovenschelde, rechtgetrokken om ze bevaarbaar te maken.
|
|
|
Natuurbehoud en -herstel in de Bovenscheldevallei
De aanpassingen van de Bovenschelde voor de scheepvaart gingen
gepaard met het verlies aan natuurlijke habitats en een slechter wordende waterkwaliteit,
waardoor de ecologische rijkdom van de rivier enorm achteruit ging (zie kader).
Gelukkig behielden grote delen van de vallei een groot potentieel voor natuurherstel.
Vooral de afgesneden meanders bezitten nog een hoge natuurwaarde. De diversiteit aan
habitats (en dus aan leven) is in die meanders veel groter dan in de rivier zelf.
Gedurende jaren waren de beheerders van de waterloop zich niet bewust van de ecologische
waarde ervan. Ze werden vaak gebruikt als stortplaats voor baggerslib of
afgegraven aarde van infrastructuurwerken en staan ook ecologisch onder druk door o.a.
lozingen van verontreinigd water, mest- en pesticideninspoelingen. Vandaag wordt hun
beheer steeds meer toevertrouwd aan of gerealiseerd in samenwerking met de milieuadministraties (ANB, INBO, VMM, VLM),
de gemeentes of de natuurverenigingen. Dit beheer beoogt het behoud en de ontwikkeling
van de ecologische waarde van die unieke sites.
Vermeldenswaard is ook de realisatie van visnevengeulen ter hoogte van de nieuwe stuwen
in Oudenaarde, Asper en later ook in Kerkhove.
Aan stuwen en sluizen worden de vissen immers aangetrokken door de zone met de
grootste stroming. Als ze naar de bron van de waterloop trekken, zwemmen ze dus
niet naar de sluisdeuren, maar juist tot aan de voet van de stuw, waar ze niet
kunnen overspringen. Daarom werden de nieuwe sluizen uitgerust met ‘vistrappen’.
De opwaarts migrerende vissoorten kunnen zo de hindernis overbruggen die de stuw vormt.
Zin om de Bovenschelde van dichtbij te ervaren?
Het programma met de trajecten en vaardata van de milieuboot vind je op
www.milieuboot.be.
Telefonisch kan je info opvragen op 053 72 94 20. De Milieuboot is ook bereikbaar via
e-mail.
Het project 'Educatieve Milieuboottochten' wordt gesteund door de Vlaamse overheid,
departement LNE, afdeling Milieu-integratie en -subsidiëringen.
|